-
1 leer at the neighbour's wife
leer at the neighbour's wife -
2 leer
adj. zwak--------n. wellustige blik; wrede grijns, vuile blik--------v. glurenleer1[ liə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————leer2〈 werkwoord〉1 loeren ⇒ schuinse blikken werpen, grijnzen♦voorbeelden: -
3 chromatics
leer van de kleuren -
4 colour theory
leer van de kleuren -
5 leather
leer -
6 science of colour
leer van de kleuren -
7 theory
leertheorie -
8 leather
adj. leren, van leer gemaakt--------n. leer (verwerkt-); iets dat van leer is vervaardigd--------v. met een laag leer bedekken; afranselen (slang)leather1[ leðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 leer→ patent patent/————————leather2♦voorbeelden:————————leather3〈 werkwoord〉 -
9 tit
-
10 article
n. artikel (ook in computers); tekst die naar een diskussiegroep gestuurd wordt (computers - internet); onderdeel; voorwerp; paragraaf in een kontrakt--------v. Verbinden door middel van contractarticle1[ a:tikl]1 artikel ⇒ stuk, tekstfragment♦voorbeelden:a newspaper article • een krantenartikelleading article • hoofdartikelarticle of furniture • meubel(stuk)4 definite/indefinite article • bepaald/onbepaald lidwoordII 〈 meervoud〉1 contract ⇒ statuten, akten♦voorbeelden:Articles of war • krijgsartikelendraw up the articles • de statuten opmakenserve one's articles • in de leer zijn————————article2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 be articled to • in de leer zijn bij, als stagiair(e) werkzaam zijn bij -
11 Darwinian
adj. Darwinist, volgens de leer van evolutie van Darwin--------n. aanhanger van Darwin leer (evolutie leer) -
12 leathern
adj. leder-, van leer, leer-, als leer -
13 Lutheran
adj. Lutheraan (v.d. leer v. Luther)--------n. lutheraan[ loe:θrən] -
14 aetiology
n. aetiologie; ziekten oorzaken leer -
15 agnostic
adj. agnostisch (leer dat men niets kan weten van God of van de diepste oorzaken van het leven)--------n. agnosticus, agnost (leer dat men niets kan weten van God of van de diepste oorzaken van het leven)[ ægnostik] -
16 apologetics
-
17 apprentice
n. leerling--------v. leerjongen wordenapprentice1[ əprentis] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————apprentice2〈 werkwoord〉1 in de leer doen/nemen♦voorbeelden: -
18 civics
n. leer v. burgerrechten en -plichten[ sivviks] -
19 doctrine
-
20 dogmatics
См. также в других словарях:
Leer — Leer, er, ste, adj. et adv. unausgefüllt, unbesetzt. 1. Eigentlich. 1) Im eigentlichsten Verstande vielleicht, von hohlen Räumen und allen Gefäßen. Ein leerer Krug, ein leeres Faß, ein leerer Beutel. Das Glas ist leer. Eine leere Nuß, welche… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Leer (Baja Sajonia) — Leer Bandera … Wikipedia Español
Leer (Horstmar) — Leer Stadt Horstmar Koordinaten … Deutsch Wikipedia
leer — [leːɐ̯] Adj; 1 ohne Inhalt ↔ voll <Behälter, Gefäße: ein Schrank, ein Tank, eine Kiste, eine Schachtel, eine Flasche, ein Glas, ein Fass; der Magen>: Sobald sein Glas leer war, bestellte er sich ein neues; Mit großem Hunger kam er nach… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Leer — steht für: die niedersächsische Kreisstadt Leer (Ostfriesland) den zugehörigen Landkreis Leer einen Stadtteil der Stadt Horstmar in Nordrhein Westfalen, siehe Leer (Horstmar) einen Ort im Südsudan, siehe Leer (Südsudan). Leer ist der Familienname … Deutsch Wikipedia
leer — • leer Schreibung in Verbindung mit Verben {{link}}K 56{{/link}}: – leer ausgehen (nichts bekommen) – den Teller D✓leer essen oder leeressen, das Glas D✓leer trinken oder leertrinken – ein Gefäß leerlaufen lassen – den Motor leerlaufen lassen (im … Die deutsche Rechtschreibung
leer — verbo transitivo,prnl. 1. Interpretar (una persona) [los signos escritos o impresos en un texto]: Leo novelas policíacas. Pedro se leyó el libro. verbo transitivo 1 … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
leer´i|ness — leer|y 1 «LIHR ee», adjective, leer|i|er, leer|i|est. Informal. 1. suspicious; wary; doubtful: »We are leery of his ad … Useful english dictionary
leer´i|ly — leer|y 1 «LIHR ee», adjective, leer|i|er, leer|i|est. Informal. 1. suspicious; wary; doubtful: »We are leery of his ad … Useful english dictionary
leer|y — 1 «LIHR ee», adjective, leer|i|er, leer|i|est. Informal. 1. suspicious; wary; doubtful: »We are leery of his ad … Useful english dictionary
Leer — Leer, a. [OE. lere; akin to G. leer, OHG. & OS. l[=a]ri.] [Obs. or Prov. Eng.] Empty; destitute; wanting; as: (a) Empty of contents. A leer stomach. Gifford. (b) Destitute of a rider; and hence, led, not ridden; as, a leer horse. B. Jonson. (c)… … The Collaborative International Dictionary of English